Russische muziek van de twintigste eeuw, deel 3: De zilveren eeuw. De Russische poëzie beleefde rond de vorige eeuwwisseling haar ‘Zilveren Eeuw’. In St. Petersburg troffen dichters en andere kunstenaars elkaar in café De Zwerfhond. Componisten zetten de poëzie van dichters op muziek, en de muziekredacteuren van Mir Iskoesstva namen het initiatief om soirées te organiseren van eigentijdse muziek, die (nog) niet welkom was bij de gevestigde instituten.
Logo van souterrain De Zwerfhond (Brodjátsjaja sobáka), tekening vanMstislav Valerjanovitsj Doboezjinski (1912). Bron: Encyclopedie van Sint-Petersburg (www.encspb.ru)
Deel 3: De Zilveren Eeuw
De Russische poëzie beleefde rond de eeuwwisseling haar ‘Zilveren Eeuw’ (serebrjanyj vek, na de Gouden Eeuw van Poesjkin) met symbolisten als Aleksandr Blok, Andrej Bely en Konstantin Balmont, akmeïsten als Anna Achmátova, Sergej Gorodetski en Osip Mandelstam en modernisten als Vladimir Majakovski en Boris Pasternak. In Petersburg troffen zij elkaar en andere kunstenaars in café De Zwerfhond. Componisten zetten de poëzie van dichters die zij hier troffen op muziek, en de muziekredacteuren van Mir Iskoesstva namen met musici het initiatief om soirées te gaan organiseren van eigentijdse muziek, die (nog) niet welkom was bij de gevestigde instituten.
Als tegenwicht tegen de ‘slavofiele’ hegemonie van het ‘Machtige Hoopje’ van Nikolaj Rimski-Korsakov en Mili Balakirev namen Leonid Nikolajev, pianodocent aan het conservatorium, en de muziekredacteuren Alfred Noerok en Valter Noevel van Mir Iskoesstva het initiatief tot Soirees van Eigentijdse Muziek, die vanaf 1902 plaatsvonden in de Kleine Zaal van het Conservatorium. Sergej Djagilev was ook hier de onvermoeibare organisator.
Op deze soirees kon men voor het eerst luisteren naar werk van nieuwe Franse componisten zoals Maurice Ravel en Claude Debussy. Toen de jonge Igor Stravinski aan zijn leraar Nikolaj Rimski-Korsakov vroeg hoe hij deze muziek vond, was het antwoord: “Je kunt er maar beter niet naar luisteren, anders wen je er aan en ga je er uiteindelijk nog van houden.”
Op de soirees was ook ruimte voor ‘westerlingen’ zoals Tsjajkovski, Rachmaninov en Skrjabin en voor het debuut van componisten als Igor Stravinski (1907), Nikolaj Tsjerepnin, Grigori Krejn, Nikolaj Mjaskovski en zijn tien jaar jongere vriend Sergej Prokofjev (1908).
‘Alles ter nagedachtenis aan jou’.
Deze dichtregel van Aleksandr Poesjkin uit 1825 gaf dichteres Anna Achmátova als motto mee aan haar Noordelijke Elegieën, een gedichtencyclus die ze schreef in een van de zwartste perioden van haar land en haar leven, tussen 1940 en 1955. We zitten daarmee ineens in het hart van Rusland in de twintigste eeuw, in de Sovjet-Unie tijdens de Grote Vaderlandse Oorlog; en met deze twee grote Russische dichters proberen we ook de ziel van Rusland te naderen. Want, zoals Aleksandr Herzen zei na lezing van Gogols Dode Zielen: “De Russische ziel had in potentie veel te bieden.”
Oorgetuige, zaterdag 4 april 13.00 – 14.30, ‘Alles ter nagedachtenis aan jou…’ Deel 3. De Zilveren Eeuw
Herhaling zaterdag 11 april 16.00 – 17.30 uur