Search for:
spinner

Corelli’s concerti grossi

zo 22 okt 2006

Het kleinste oeuvre maar met de meeste invloed, live opgenomen op 19 mei j.l. met het Combattimento Consort Amsterdam olv Jan Willem de Vriend. Te horen: woensdag 11 oktober om acht uur, hier op Concertzender Classic.
Klik hier voor de gegevens van de uitzending van alle Concerti Grossi (Opus VI)
Arcangelo Corelli (1653-1713) werd op 13-jarige leeftijd van het kleine plaatsje Fusignano, waar hij geboren was, naar Bologna gestuurd om muziek te gaan studeren. De plaatselijke priester in Fusignano had het grote viooltalent van de jongen ontdekt en Corelli liet zich de kans niet ontgaan zijn ouderlijk huis, waar muziek geen rol speelde, te verlaten. Maar hij zou niet lang in Bologna blijven want in 1670 vinden we hem in Rome als violist. Hij was in dienst van kardinaal Pamphili die over een uitgebreide muziekkapel beschikte. Corelli begon pas vrij laat in zijn leven, rond zijn dertigste, met het uitgeven van eigen composities. In veel opzichten is Corelli een voor zijn tijd opmerkelijke componist. In de achttiende eeuw was het gebruikelijk dat componisten in alle vocale en instrumentale genres schreven, wat ze vaak wel moesten omdat ze verbonden waren aan kerk of hof, en dat ze in tenminste één van die genres uitblonken. Bovendien was het in de achttiende eeuw regel om vooral ook veel te componeren om in de voortdurende behoefte aan
muziek te voorzien. Stukken die wij nu tot het standaardrepertoire rekenen werden in hun tijd van ontstaan meestal maar één of een paar
keer uitgevoerd, daarna moest er weer wat nieuws komen. Maar voor Arcangelo Corelli gaan al deze regels niet op. Deze componerende violist
publiceerde slechts zes collecties instrumentale muziek en in het geheel geen vocale werken. Ter vergelijking: Alessandro Scarlatti schreef alleen
al meer dan vijftienhonderd cantates en zestig opera’s, naast een grote hoeveelheid concerti en sonates. Scarlatti was ook in dienst van Pamphili,
maar dan als componist. Corelli stond als violist op de loonlijst, en wellicht was Pamphili niet eens op de hoogte van Corelli’s compositorische kwaliteiten. Toch zijn er weinig componisten die de muziek van zijn generatie én de generaties na hem zo hebben bepaald als juist Arcangelo Corelli. In de beperking die hij zichzelf oplegde, school ook zijn grote kracht.
Het oeuvre van Corelli bestaat uit zes opusnummers: vier werken met ieder twaalf triosonates voor twee violen en basso continuo (opus 1-4), één met twaalf vioolsonates (opus 5) en één met twaalf concerti grossi (opus 6). Corelli heeft in deze ongeveer tien uren muziek de nog jonge instrumentale vormen van de sonate en het concerto grosso blijvend bepaald. Daarbij is het ook nog zo dat hij deze drie vormen op dezelfde manier behandelde: de concerti grossi vloeien logisch voort uit de triosonates. In zijn vier opusnummers sonates onderscheiden we de sonata da chiesa (opus 1 en 3) en de sonata da camera (opus 2 en 4). De sonata da chiesa,
kerksonate, heeft vier delen in de volgorde langzaam-snel-langzaam-snel. Corelli, die vaak vanaf de concertmeestersstoel het orkest leidde bij de uitvoeringen van oratoria in Rome, gebruikte deze sonates vaak als instrumentaal tussenspel. De sonata da camera (opus 2 en 4), heeft een wat grilliger structuur. Niet iedere sonate heeft hetzelfde aantal delen en naast de
vaste tempo-aanduidingen, allegro en adagio, duiken ook dansvormen als gavotte, courante en gigue op. Deze kamersonates zijn dus ook duidelijk door de Franse suite beïnvloed. Zijn concerti grossi opus 6 passen ook helemaal in die lijn. Corelli werkte lang aan dit opus dat hij pas een jaar voor zijn dood publiceerde bij de Amsterdamse muziekuitgever Estienne Roger. Hij tekende een contract om 150 kopieën van zijn opus 6 te laten maken die al snel door heel Europa hun weg zouden vinden. De concerti bieden een afwisseling in concerti da chiesa en concerti da camera. Verschil met de sonates is dat hier twee groepen instrumenten tegenover elkaar staan. Aan de ene kant de concertino-groep bestaande uit twee violen en cello en aan de andere kant de ripieno-groep die gevormd wordt door het hele ensemble. In al zijn concerti is Corelli steeds op zoek naar de wisselwerking tussen die twee groepen die dan ook allebei van even groot belang zijn. De eerste viool van het concertino krijgt wel vaak een meer solistische rol, die is de aangever van de thema’s die dan tussen concertino en ripieno heen en weer gaan.
Over Corelli wordt wel beweerd dat hij eigenlijk een conservatieve componist was, maar misschien was dat juist wel de reden dat zijn muziek zo wijd verspreid werd. Vivaldi was veel exuberanter en individualistischer maar hij riep daardoor ook weerstanden op. Corelli niet, die componeerde
evenwichtige, vormvaste en plezierige muziek die ook in het conservatieve Rome niemand voor het hoofd stootte. De populariteit van de concerti grossi van Corelli valt ook af te lezen uit het aantal bewerkingen dat ervan is gemaakt. Er bestaan versies voor blokfluitconsort, uitgegeven in het ook in de achttiende eeuw nog zeer blokfluitminnende Engeland, en voor orkest met strijkers en blazers. Corelli’s concerti waren zelfs zo geliefd dat sommigen ervan werden omgewerkt tot motetten. Maar de originaliteit van Corelli, die niet zit in het grote effect als bij Vivaldi maar in de kleine gebaren, komt toch het best tot uiting wanneer deze concerti grossi in hun originele vorm, dus alleen met strijkers, tot klinken komen.
Marcel Bijlo.