Deel 6 van Oorgetuige: ‘Alles ter nagedachtenis aan jou…’, ons programma over Russische muziek van de twintigste eeuw.
De Hongaars-joodse virtuoos Leopold Auer (1845-1930) werd in 1868 door Anton Rubinstein voor drie jaar naar het Conservatorium van Sint-Petersburg gehaald om een vioolopleiding op te zetten. Hij bleef 49 jaar. Dankzij Auers bijzondere oor voor talent, en zijn betrokkenheid bij kinderen uit de sjtetls en getto’s, kregen violistisch begaafde kinderen uit het hele Russische keizerrijk de kans op een betere toekomst.
Auer was niet alleen docent aan het Petersburgse conservatorium, hij was ook concertmeester van het orkest van de Keizerlijke Theaters, waaronder het Mariinski Theater. Hij werkte hier samen met dirigent Edoeard Naprávnik, choreograaf Marius Petipa en componisten als Tsjajkovski en Glazoenov, die beiden hun vioolconcert aan hem opdroegen. Auer bedankte Tsjajkovski aanvankelijk voor de eer omdat diens concert onspeelbaar zou zijn. De uitvoering door zijn leerling Efrim Zimbalist (senior: vader van de Amerikaanse acteur met dezelfde naam en grootvader van actrice Stephanie) op 21-jarige leeftijd in Leipzig onder leiding van Arthur Nikitsj overtuigde hem van het tegendeel; hij zou het concert later ook zelf spelen.
Aleksandr Glazoenov voltooide zijn vioolconcert in 1904. Het ging op 15 februari 1905 in wereldpremière in Sint-Petersburg bij het Russisch Muziek Genootschap met Leopold Auer als solist. Bij de Britse première datzelfde jaar soleerde Misja Elman, drie jaar nadat hij als elfjarige jongetje uit Talnoje bij Kiev naar Petersburg was gekomen om les te krijgen van Auer.
Jasja Heifetz was acht jaar oud toen hij in 1909 uit Vilna, de huidige Litouwse hoofdstad Vilnius, illegaal naar Sint-Petersburg kwam. Bij Auer raakte hij bevriend met zijn oudere medestudent Josif Achron uit het Pools-Litouwse stadje Lozdziejé (Lazdijai). Hij zette de werken waarmee Achron als componist naam verwierf, zoals de Hebreeuwse Melodie, als eerste op de plaat.
Tosja Seidel, die op 12-jarige leeftijd uit Odessa in de klas van Leopold Auer kwam, zou na 1917 als vluchteling in de Verenigde Staten ook furore maken in Hollywood met zijn viool. Hij speelde de partijen die bijvoorbeeld Leslie Howard in ‘Intermezzo’ (1939) acteerde. Zelf was hij op het witte doek te zien als violist in ‘Melody for Three’ (1941) met Fay Wray (jazeker, van ‘King Kong’).
Sasja Jacobsen werd in 1895 geboren in toenmalig Fins gebied en groeide op in Petersburg. Hij stond op het punt om op negenjarige leeftijd bij Auer te beginnen toen de revolutie van 1905 uitbrak. Het gezin vluchtte naar de Verenigde Staten. Sasja studeerde in 1915 af aan de Juilliard School, nog voordat Leopold Auer hier in 1918 docent werd.
Andere beroemde violisten uit de Petersburgse klas zijn Nathan Milstein en Efrim Zimbalist. Milstein, geboren in Odessa op oudejaarsavond 1903, had hier eerst les van Pjotr Stoljarski, die in de havenstad aan de Zwarte Zee eenzelfde, maar particuliere opleiding had opgezet. Hij was ook de leraar van David Oistrach. Milstein ging in 1914 op elfjarige leeftijd naar Petersburg.
Efrim Zimbalist werd in 1890 geboren in Rostov aan de Don en was twaalf jaar oud toen hij tot de klas van Leopold Auer werd toegelaten. Hij deed in 1907 eindexamen met een gouden medaille en de Rubinstein-prijs en toonde zijn leraar niet veel later dat het vioolconcert van Tsjajkovski wel degelijk speelbaar was.
De leraar en een aantal leerlingen werden na de Revolutie met elkaar herenigd als vluchteling in de Verenigde Staten. Hier speelden Heifetz en Zimbalist in 1925 samen met Auer ter gelegenheid van diens tachtigste verjaardag in Carnegie Hall het Concert voor drie violen van Vivaldi met de cadens van Josif Achron. Bij een eerdere verjaardag van Auer had Achron al een klein cadeautje gecomponeerd, zijn Pensée de L. Auer.
Na het concert troffen de vioolvirtuozen elkaar geregeld in de nachtclub waar George Gershwin achter de piano zat. Gershwin, geboren Jacob Gersjowitz als kind van Russisch-joodse immigranten, schreef met broer Ira in 1921 speciaal voor zijn beroemde landgenoten het lied ‘Mischa, Yascha, Toscha, Sascha’.
‘Alles ter nagedachtenis aan jou’
Deze dichtregel van Aleksandr Poesjkin uit 1825 gaf dichteres Anna Achmátova als motto mee aan haar Noordelijke Elegieën, een gedichtencyclus die ze schreef in een van de zwartste perioden van haar land en haar leven, tussen 1940 en 1955. We zitten daarmee ineens in het hart van Rusland in de twintigste eeuw, in de Sovjet-Unie tijdens de Grote Vaderlandse Oorlog; en met deze twee grote Russische dichters proberen we ook de ziel van Rusland te naderen. Want, zoals Aleksandr Herzen zei na lezing van Gogols Dode Zielen: “De Russische ziel had in potentie veel te bieden.”
Oorgetuige, zaterdag 16 mei 13.00 – 14.30, ‘Alles ter nagedachtenis aan jou…’ Deel 6: De wonderkinderen van Leopold Auer
Herhaling zaterdag 23 mei 16.00 – 17.30
Hebt u delen gemist? Luister On Demand!
Deel 1
Deel 2
Deel 3
Deel 4
Deel 5