Vandaag aflevering 5 van een serie die gewijd is aan de trombonist en arrangeur Billy Byers (1927—1996)
Een springlevend juweeltje uit de schatkist van de gebroeders Josefowitz.
In deze uitzending besteden we aandacht aan de elpee Byers’ Guide, een wat jolige, ongetwijfeld door de heer Byers zelf bedachte benaming voor een geluidsdocument dat na 67 jaar nog opmerkelijk fris overkomt.
De eerste versie van deze plaat, opgenomen in januari of februari 1956 in New York, komt uit op het Concert Hall label (CHJ-1217). Al snel brengt het Jazztone label een tweede versie op de markt met exact dezelfde programmering, maar met een andere titel: New Sounds in Swing (J-1217). En ook de hoes ziet er anders uit: Jazztone heeft gebruik gemaakt van de sfeervolle standaard Jazztone-hoes, met die vaag verlichte typisch New Yorkse wolkenkrabbers op de achtergrond en een paar even vage, niet te identificeren jazzmuzikanten op de voorgrond.
Het label Jazztone gaat in 1955 van start als een puur jazz-label onder de hoede van de in 1946 door David en Samuel Josefowitz gestichte Concert Hall Society, die zich tot 1955 uitsluitend met klassieke muziek (kamermuziek, symfonische muziek en opera) heeft ingelaten. Net als het moederbedrijf is Jazztone een verzendbedrijf dat is opgezet als een genootschap van liefhebbers die zich voor een sterk gereduceerde prijs (tot wel de helft of zelfs een derde van het bedrag voor een reguliere, commerciële elpee) vrijwel onbreekbare schijven in elpee-vorm via de post laten bezorgen. In tegenstelling tot de broze 78-toeren platen kunnen de l.p.’s en e.p.’s tegen een stootje, en mede daardoor kan de Concert Hall Society uitgroeien tot een enorm winstgevend postorderbedrijf.
Het Jazztone label heeft slechts drie jaar kunnen profiteren van de solide en grootschalige marketing inzet van het moederbedrijf omdat de gebroeders Josefowitz in 1958 de Amerikaanse tak van het bedrijf verkocht hebben aan het uitgeversconcern Crowell-Collier, dat in ieder geval in continuering van het Jazztone label geen brood zag.
Aan het eind van de jaren vijftig verhuisden de gebroeders Josefowitz naar Zwitserland om van daaruit leiding te gaan geven aan de Europese vertakkingen van hun bedrijf die buiten de overeenkomst met Crowell-Collier waren gebleven. Behalve in Nederland heeft hun bedrijf ook vestigingen in België, Duitsland, Engeland, Frankrijk, Italië, Zweden en Zwitserland.
Het spreekt vanzelf dat de productie van de titels in die acht landen op centralistische wijze tot stand komt, maar er zijn telkens wel kleine nationale accenten: zo heet het Jazztone label in Frankrijk Guilde du Jazz, daarop verschijnt in 1957 Barney Wilen Quintet, met onze eigen Nico Buninck (= Nico Bunink (1936—2001) op piano. In Duitsland brengt Jazztone een 25 cm-elpee op de markt met als titel Jazz Wien—Berlin met op een kant het kwintet van de baritonsaxofonist Helmut Brandt en op de andere kant Hans Koller’s New Jazz Stars (o.m. Albert Mangelsdorff en Attila Zoller).
De Jazztone platen kwamen op twee manieren aan hun klinkend materiaal: enerzijds door gebruik te maken van de rechten op met name de zeer prestigieuze Dial- en Commodore-catalogus (daarnaast waren er ook overeenkomsten met minder hoog aangeschreven labels als Period, Fantasy en Urania), en anderzijds door met pure eigen Jazztone producties op de proppen te komen; geproduceerd door coryfeeën als George T. Simon en Leonard Feather.
De overname door een bedrijf met een schaamteloze cowboy-mentaliteit als Crowell-Collier, dat vooral uit was op het welzijn van de aandeelhouders, pakte met name voor de in eigen beheer geproduceerde Jazztone producties rampzalig uit. Jarenlang hebben de Jazztone titels stof liggen verzamelen.
In feite heeft het tot de opkomst van de compact disc geduurd, de tweede helft van de jaren tachtig, voordat de pure Jazztone elpees hun wederopstanding konden vieren. Vooral het Spaanse c.d.-label Fresh Sound Records heeft zich het lot aangetrokken van de verweesde Jazztone titels, maar ook van honderden titels van andere labels die in de vergetelheid waren geraakt.
We hebben het dus aan de baas van Fresh Sound, Jordi Pujol, te danken dat Byers’ Guide in 1992 aan een tweede leven kon beginnen.
Volgens Marc Myers –in zijn internet dagboek Jazz Wax— valt deze “tasty swinger” in de categorie-must own
In zijn Down Beat recensie begiftigt Nat Hentoff Byers’ Guide met vier sterren. Hij vond het “a relaxed, warm session”, en hij acht de kans groot dat Gene Quill een volwaardig lid gaat worden van het veel te kleine genootschap van moderne jazz klarinettisten.
Marc Myers citeer ik ook nog even: “So how good was Byers? He was exceptional. All three of his leadership albums –Billy Byers: Jazz Workshop (1955), Byers’ Guide (1956), Impressions of Duke Ellington (1961)– remain tasty swingers.”
Ik ben het hartgrondig eens met Marc Myers: na 67 jaar klinkt deze muziek nog altijd even fris en energiek als op het moment dat ik deze plaat voor het eerst opzette.
Toen ik als 14-jarige mijn eerste stappen zette op het glibberige verzamelaarspad was Byers’ Guide de eerste plaat die ik van mijn vader cadeau kreeg. Ik heb dat album altijd gekoesterd tot het moment dat ik het zwaarwegende besluit nam om mijn platencollectie te verkopen, om voor de rest van mijn leven uitsluitend nog cd’s te draaien. Maar toen was de c.d.-versie van Byers’ Guide gelukkig al uitgebracht.
De bezetting: Joe Newman (trompet), Billy Byers (trombone), Gene Quill (altsax en klarinet), Lou Stein (piano en celesta), Milt Hinton (bas), Osie Johnson (drums).
De stukken: acht originals, twee van Judy Spencer en zes van Billy Byers:
Who’s cool? (Bill Byers)
Dialogue in F (Judy Spencer) N.B.: Gene Quill op klarinet!
April’s Delight (Spencer)
Byers’ Guide (Byers)
Fingernails on the windowpane (Byers)
Gin and Catatonic (Byers)
Tribute to the West (Byers)
Which one is Sali? (Byers)
Aan het eind van de uitzending horen we Billy Byers weer eens in een minder prominente rol: als gedempt spelende sideman in het kwintet van de altsaxofonist Hal McKusick, die hier een paar knappe klarinetsolo’s neerzet. Op piano horen we Eddie Costa met zijn ruig rollende akkoorden plus Paul Chambers (bas) en Charlie Persip (drums):
Blues half-smiling
A touch of spring
Beide stukken zijn afkomstig van Hal McKusicks elpee Triple Exposure (Prestige). Deze plaat komt weer aan de beurt na de Parijse avonturen van Billy Byers.
Kort na de voltooiing van Byers’ Guide vertrekt Billy Byers in februari 1956 naar Frankrijk, om in Parijs aan de slag te gaan met de pianist Martial Solal, de drummer Kenny Clarke, de big band van Christian Chevallier en de kosmopolitische Nederlandse drummer Wessel Ilcken.