Trombonist en arrangeur Billy Byers, nu in een bijrol.
BILLY BYERS VERRUILT THE BIG APPLE VOOR LA VILLE LUMIÈRE
Begin 1956 is Billy Byers betrokken bij twee interessante projecten: The Hawk in Hi-Fi—Coleman Hawkins with Billy Byers and his Orchestra (RCA Victor) met louter arrangementen van Billy Byers en de l.p. Byers’ Guide (Jazztone), waarop hij uit de verf komt als een inspirerende bandleider en als een meer dan solide solist; bovendien heeft hij ook nog zes eigen stukken bijgedragen.
Voorlopig zijn dit zijn laatste wapenfeiten op Amerikaanse bodem, want eind februari 1956 reist hij af naar Parijs, op uitnodiging van Ray Ventura. Deze door de wol geverfde pianist/bandleider heeft lucht gekregen van het werk van Billy Byers en zo’n behendige arrangeur, die niet terugdeinst voor ongebruikelijke instrumentaties en dramatische effecten, kan hij goed gebruiken.
Het orkest van Ray Ventura –geboren in 1908 in Parijs en in 1979 op 70-jarige leeftijd overleden in Palma de Mallorca- zou je kunnen vergelijken met de formaties die Jack Hylton in Engeland op de been bracht. In eigen land dringt de associatie zich op met The Ramblers van Theo Uden Masman. Alle drie de orkesten tellen veel jazzmusici in hun gelederen, maar afgezien van een enkel puur jazznummer, komen deze orkesten vooral met dans- en showmuziek aan de kost. En in de vocale bijdragen worden vaak op mild-ironische wijze de tekenen der tijden bezongen.
Een beroemd voorbeeld van zo’n subtiel waarschuwend chanson levert Ray Ventura in 1935 met Tout va très bien, Madame la Marquise. Men is dit lied gaan interpreteren als een waarschuwing voor het toenemende gevaar, dat het Derde Rijk voor de Europese democratieën betekende, een dreiging waarvoor veel regeringsleiders hun kop in het zand staken.
Het verhaal wil dat Ray Ventura Billy Byers naar Parijs heeft gelokt, en dan mag je verwachten dat er meerdere platen te vinden zijn die het bewijs vormen van hun samenwerking. Vreemd genoeg heb ik slechts één Ray Ventura-l.p. kunnen ontdekken waarvoor Billie Byers de arrangementen heeft geschreven: Hi-Fi sounds for young Parisians—the music of Georges Brassens played by Ray Ventura and his Orchestra. Deze plaat is uitgekomen op het Amerikaanse Atlantic-label in 1957. De plaat bevat dertien arrangementen van chansons van Georges Brassens, bijvoorbeeld: Chanson pour l’Auvergnat, Le parapluie, La chasse aux papillons, Les sabots d’Hélène en Une jolie fleur.
Maar ook in de meer puristische jazzkringen in Parijs is Billy Byers van harte welkom. Zo doet hij in mei 1956 mee aan een sensationeel big band-project van de nog tamelijk onbekende pianist Martial Solal.
MARTIAL SOLAL, EEN UNIEKE PIANIST EN BIG BAND COMPONIST
Martial Solal is in 1927 in Algiers geboren, als kind van Franse ouders. Zijn moeder is dol op opera en is in dat genre actief op een verrassend hoog niveau (maar ze blijft amateur). Martial krijgt vanaf zijn zesde pianoles, van een Duitse pianojuf die hem op klassiek Pruisische wijze afblaft en met een liniaal op zijn vingers ramt als hij een fout maakt. Maar desondanks steekt hij veel van haar op. Tijdens de tweede wereldoorlog komt hij via de radio in aanraking met de muziek van pianisten als Earl Hines, Fats Waller, Teddy Wilson en Art Tatum. Na de oorlog gaat hij aan de slag als beroepsmuzikant in het monumentale, neo-klassieke Aletti Hotel in Algiers en hij is ook te horen via Radio Alger. Na militaire dienst gaat hij begin 1950 zijn geluk beproeven in Parijs. Daar zit niemand op hem te wachten; na drie maanden zonder werk staat hij op het punt om terug te keren naar Algiers als hij toch nog een baantje krijgt in het variété-orkest van Noël Chiboust, dat in de zomer van 1950 de bezoekers van het paleis-achtige Casino in Evian verstrooiing moet bieden. Veel Engelse walsen, tango’s en quicksteps, en af en toe een nummertje brave jazz. Geen droombaan, maar Solal houdt het vol omdat hij in het gezelschap vertoeft van zeer professionele collega’s. Met elkaar maken ze er het beste van, en na gedane arbeid bieden de nachtelijke jam-sessions veel troost.
Na terugkeer in Parijs –hij is net 23 geworden– speelt hij vijf maanden in de nachtclub “Le Rêve” bij het orkest van de Venezolaanse slagwerker Benny Bennett. Het is zeker geen tandeloos jazz-orkest of een vaal variété-orkest: met zijn felle blazers-secties op een rijke ondergrond van Latijns-Amerikaanse ritmes is dit orkest nog steeds het aanhoren waard. Opmerkelijk dat zo’n stevig salsa-orkest jarenlang vanuit Parijs heeft kunnen opereren. In dit bonte polyritmische milieu heeft Martial Solal weer veel wijze lessen geleerd. Een mooie aanvulling op zijn kennis van de Noord-Afrikaanse muziek die hij kreeg toegediend door muziekgroepen in de straten van Algiers.
De criticus André Clergeat heeft inmiddels de bijzondere kwaliteiten van Solal onderkend; in Jazz Hot van juni 1951 schrijft hij: “Hoewel Solal al een heel eind op weg is om uit te groeien tot een van beste pianisten van Frankrijk, vormt hij nog steeds geen onderwerp van gesprek. Dat komt omdat hij zo’n schuw vogeltje is.”
Hoe snel dat schuwe vogeltje is veranderd in een soevereine moderne jazz-pianist kunnen we horen vanaf de eerste Vogue-opnamen van het Martial Solal Trio, uit 1953. In de jaren die volgen zal hij steeds moeitelozer gebruik maken van de bijna oneindige mogelijkheden die de 88 toetsen hem bieden; zowel op melodisch en harmonisch als op ritmisch gebied.
In dit verband is het illustratief om twee anekdotes op te dissen, die duidelijk maken hoe hij aan zijn duizelingwekkende virtuositeit komt en waar dat hamerende staccatospel in zijn single note-lijnen vandaan komt.
Toen hij nog niet zo lang pianoles had, hoorde hij op een goede dag via de radio een pianowerk dat zo rijk en overdonderend was dat hij besloot dat dit niveau van virtuositeit voor hem het doel was dat hij ook wilde bereiken; om pas jaren later tot de ontdekking te komen dat hij naar een vierhandig pianowerk had geluisterd.
Op de jeugdige Martial Solal maakte ook het bezeten staccato-spel met zijn twee wijsvingers door de gelegenheidspianist Lionel Hampton een stijl bepalende indruk.
In zijn eerste opnamesessie (1953) wordt Solal bijgestaan door Pierre Michelot (bas) en Pierre Lemarchand (drums):
- Dinah (3:02)
- Once in a while (2:40)
- Ramona (2:56)
- La chaloupée (2:45)
In de volgende vier stukken zijn twee Amerikaanse assistenten van de partij, die in oktober 1954 een grote tournee door Europa maken als lid van het Jimmy Jones Trio, dat de begeleiding verzorgt van Sarah Vaughan. Op dezelfde affiche: Illinois Jacquet met een zevenmans band en Coleman Hawkins (die op het laatste moment een met gezondheidsproblemen worstelende Charlie Parker moest vervangen).
Begeleid door Joe Benjamin (bas) en Roy Haynes (drums) speelt Solal vier standards:
- I only have eyes for you (2:54)
- You stepped out of a dream (2:31)
- Darn that dream (3:32)
- The way you look tonight (2:52)
Al vroeg in zijn carrière komt Solal ook met eigen composities op de proppen:
- Ridikiool (2:43) met Benoit Quersin (bas) en Jean-Louis Viale (drums)
- Farniente (3:19) met Jean-Marie Ingrand (bas) en Jean-Louis Viale (drums)
- Midi ¼ (2:50) eveneens met Ingrand en Viale
Ook in Amerika hebben de kenners meteen door dat Martial Solal een pianist van de buitencategorie is; de baas van het West Coast-label Contemporary, Lester Koenig, is er als de kippen bij om de eerste twee triosessies van Solal in Amerika uit te brengen. De plaat krijgt een nogal staccato-achtige naam: Modern Sounds: France/Martial Solal, Piano (Contemporary C 2512) (een door mij op beurzen of in winkels nooit gevonden 10-inch l.p.).
BILLY BYERS BETROKKEN BIJ GELAUWERD EEPEETJE
In mei 1956 bevindt Solal zich opnieuw in de Vogue-studio, maar nu met een big band van vijf trompetten, vier trombones, vijf saxofoons plus piano-bas-drums.
Met deze traditionele big band bezetting gaat hij vier brokken buitengewoon onconventionele muziek vastleggen.
De trompetsectie wordt aangevuurd door Roger Guérin, de trombonesectie door onze held Billy Byers en de saxofoonsectie door de alt Hubert Rostaing.
Solal, Benoit Quersin (bas) en Christian Garros (drums) completeren de band. Solal is de enige solist.
Solal heeft radicaal gebroken met de traditionele big band stijl waarin het thema luid en duidelijk wordt neergezet en vaak sprake is van sectiegewijs gebrachte vraag- en antwoordspelletjes, een aanpak ook waarbij de bandleden met solistische potentie hun vaak korte boodschap binnen duidelijke kaders voor het voetlicht mogen brengen.
Bij de big band componist Solal echter staan de secties regelmatig tegenover elkaar als kat en hond, soms gaan ze gedeeltelijk in elkaar op, waarbij het samenspel, met opzet!, behoorlijk rauw en rafelig blijft klinken. Solal is als een manische standwerker permanent in de weer met zijn 88 toetsen, en als de blazers er even het zwijgen toe doen ziet Solal kans om op die open plekken een paar extra halsbrekende kunstjes te voltooien.
De vier stukken komen uit op een 45-toeren eepeetje, met als titel Quelle heure est-il?
In Frankrijk wordt het schijfje juichend ontvangen: na de Prix Jazz Hot volgt in 1957 de Grand Prix du Disque.
Vier kleine meesterwerkjes binnen de elf minuten:
- Au quatrième top (2:55)
- Midi ¼ (3:02)
- Horloge parlante (2:48)
- Dernière minute (2:01)
Een jaar later komt Solal nog een keer met een big band-project op de proppen. Roger Guérin, Billy Byers en Hubert Rostaing zijn weer de aanvoerders van de blazerssecties, maar er zijn een paar cruciale wijzigingen t.o.v. de vorige big band: de saxofoonsectie telt nu zes man (een extra baritonsaxofoon), de zeer ervaren tenorsaxofonist Lucky Thompson voorziet de saxofoonsectie van een extra portie zelfvertrouwen en Kenny Clarke, uitvinder van het moderne drummen en katalysator van een van de historische Dizzy Gillespie big bands, is nu de drummer.
Eigenlijk klinkt deze tweede big band nog overtuigender dan de Quelle heure est-il?-band:
- Blouse bleue (2:16)
- Fantasque (2:20)
- Alhambra (2:12)
Als afsluiting nog weer een triostuk uit 1954, een compositie van Jimmy Raney:
- Signal (2:56) Jean-Marie Ingrand (bas) en Jean-Louis Viale (drums)
Geluidsdragers: Martial Solal Trio-Complete Sessions (1953-1962) (2 CD) (Fresh Sound Records) en Martial Solal and his Orchestra (1956-1962) (Fresh Sound Records).