Dwarsliggers & Buitenbeentjes | Concertzender | Klassiek, Jazz, Wereld en meer
Search for:
spinner

Dwarsliggers & Buitenbeentjes

za 11 mrt 2023 15:00 uur

ANDRE HODEIR: HELDERE DENKER EN VOORBEELDIGE DOENER

 

Net als in de vorige uitzending is de trombonist Billy Byers ook nu weer betrokken bij een razend interessant project uit de geschiedenis van de (Franse) jazz: Kenny Clarke’s Sextet plays André Hodeir. De opnamen hebben plaats in oktober en november 1956, en al vroeg in 1957 brengt Philips Frankrijk de l.p. op de markt.
Omdat men in Amerika benieuwd is hoe het de verloren zoon Kenny Clarke in Parijs vergaat wordt er razendsnel ook een Amerikaanse versie uitgebracht, op het Epiclabel. De titel van de Amerikaanse plaat wordt een tikkeltje bondiger, en onjuister:
Kenny Clarke plays André Hodeir. Epic komt ook met een totaal ander ontwerp voor de l.p.-hoes en slaat daarmee wèl de spijker op de kop. In een zwart-witte collage van verknipte letters en cijfers zijn de twaalf titels zichtbaar die André Hodeir voor deze l.p. heeft gearrangeerd.
De Epic-hoes maakt op een verrassend rake manier duidelijk hoe Hodeir te werk gaat bij het uitschrijven van zijn arrangementen: eerst de oorspronkelijke compositie demonteren, de onderdelen in een doosje gooien, hard schudden, en daarna aan de slag om met behulp van de oorspronkelijke onderdelen weer tot een nieuwe constructie en geheel eigen klankkleuren te komen.
Voor deze l.p. heeft Hodeir drie stukken van Thelonious Monk tot uitgangspunt genomen, en verder telkens een stuk van Duke Ellington, Miles Davis, Gerry Mulligan, Tadd Dameron, Benny Carter en Milt Jackson, en voorts bevat de l.p. ook nog drie composities van Hodeir zelf.
Het sextet opereert in vier verschillende bezettingen, Billy Byers en uiteraard Kenny Clarke zijn de enige twee muzikanten die in alle stukken meespelen. En de derde constante factor is natuurlijk André Hodeir.
Hodeir houdt niet alleen van zijn studeerkamer maar vertoeft ook graag in de studio.
Ik behoor tot de generatie die André Hodeir vooral van een paar baanbrekende boeken kent en nauwelijks weet had van zijn vioolspel en zijn arrangeurswerk. Toch is hij al tijdens de tweede wereld oorlog, onder de schuilnaam Claude Laurence, als violist actief in de Parijse studio’s: titels als Brumes dans le soir, Monette en Notre cher passé zijn opgenomen in 1942. Hij maakt ook deel uit van Joseph Reinhardt
(broer van Django) et Son Ensemble. Op de cd Jazz sous l’occupation (# 99 van de serie Jazz in Paris (Gitanes)) staan vier stukken uit 1943: Douce Georgette (een met deze benaming door de Duitse censuur goedgekeurde versie van Sweet Georgia Brown), J’attends l’amour, L’oeil noir en Un peu de rêve.
In 1948 duikt hij op als lid van een achtmans groep onder leiding van Kenny Clarke, die vier stukken vastlegt op het Franse Swing-label. In Algerian Cynicism (een stuk van Kenny Clarke) is Claude Laurence de enige solist, in Laurenzology (een compositie van Hodeir) is naast Laurence ook de robuuste, nog aan Coleman Hawkins vastzittende tenor Jean-Claude Fohrenbach van de partij. Claude Laurence weet zich met zijn viool in dit grofkorrelige Jazz at the Philharmonic-achtige gezelschap behoorlijk staande te houden, ook al kleven er aan zijn embryonale
bebop-stijl nog teveel zwierige Hot Club de France-invloeden. (De vier stukken komen voor op de 4cd-Properbox Kenny Clarke: Klook’s The Man).
Na 1948 hangt Claude Laurence zijn viool aan de wilgen en is hij gedurende tientallen jaren actief als componist/arrangeur, als auteur van boeken over jazz en klassieke muziek, maar ook als fictie-schrijver van zowel boeken voor de jeugd als voor volwassenen, hij maakt programma’s voor de radio, hij houdt lezingen in binnen- en buitenland, hij zit in tal van jury’s en is docent aan conservatoria en universiteiten, o.m. Harvard. En ook niet te negeren: Hodeir heeft de sound-tracks geschreven van zo’n vijftig films.
André Hodeir wordt op 22 januari 1921 geboren in Parijs als telg van een welgestelde familie. Hoewel zijn moeder hem voortdurend achter de vodden moet zitten om vioollessen te volgen, besluit hij op zijn zeventiende toch om naar het Conservatorium in Parijs te gaan. Tijdens zijn studie aan het Conservatorium is hij geruime tijd uitgeschakeld, omdat hij in een sanatorium van tuberculose moet herstellen.
In 1947, op zijn 26ste (hij was bepaald geen wonderkind) studeert Hodeir af aan het Conservatorium, waar Olivier Messiaen hem heeft onderricht in muzikale analyse.
Bij de diploma-uitreiking worden hem drie eerste prijzen toegekend, voor
muziekgeschiedenis, harmonie en fuga/contrapunt.
Hodeir draagt zijn eerste boek op aan een pathetische bebop-bestrijder!
Op dat moment heeft hij zijn eerste boek er al ruimschoots opzitten: Le jazz cet inconnu (Editions France-Empire, Collection Harmoniques, Paris 1945). Bij het schrijven van dit boek staat hij nog zwaar onder invloed van Hugues Panassié, hij heeft het boek zelfs aan hem opgedragen.
Panassié (1912—1974) was een hartstochtelijke en onvermoeibare jazz-propagandist, maar alleen van die jazz die hij met een botte en onwetenschappelijke betoogtrant als “le vrai jazz” definieerde. Hij was een van de oprichters van de Hot Club de France in 1932 (een invloedrijk genootschap van Franse jazz-volgers, dat –bij mijn weten– nog steeds actief is), hij heeft samen met Charles Delaunay in 1935 het tijdschrift
Jazz Hot opgericht, hij heeft meerdere boeken over jazz geschreven, hij heeft Tommy Ladnier en Sidney Bechet weer in de opnamestudio gekregen, nadat hun loopbaan volledig in het slop was geraakt, samen met Delaunay stond hij aan de wieg van het Swing-label.
Na de inval van de Duitsers verplaatste Panassié zijn domicilie van het onveilige Parijs naar het onbedreigde provincie-stadje Montauban (Tarn-et-Garonne) dat dan is onderworpen aan het met Hitler collaborerende Vichy-regime. Nou was Panassié nooit een toonbeeld van fijnzinnigheid en vaak onnavolgbaar in zijn oordeelsvorming over de kwaliteiten van de aan de orde zijnde muzikanten. Maar na de komst van de bebop, die in het kielzog van het onoverwinnelijke Amerikaanse leger, in 1945 ook Frankrijk bereikte, werden de uitspraken van Panassié steeds apodictischer en begon hij als een dolgedraaide jazz-paus steeds vaker banvloeken over zijn opponenten uit te spreken.
Vanaf 1946 wordt zijn toon steeds agressiever en onverbiddelijker. Hij vindt dat de beboppers het wezen van de ware jazz aantasten. Vanwege hun “modernistische afwijkingen” en “ronduit criminele overtredingen” worden tal van overgangsfiguren (musici met een stijl tussen de swing en de bebop in) en bebop-pioniers, critici en radioprogramma-makers met hel en verdoemenis bedreigd in zijn tot schotschrift gedegenereerde Bulletin du Hot Club de France. Hij heeft zo’n vijftien jaar als een
soort paus kunnen heersen, maar de laatste vijfentwintig jaar van zijn leven opereerde hij als een beklagenswaardige reactionaire sekteleider.
Panassié heeft ontegenzeglijk veel betekend voor de acceptatie van de (vooroorlogse) jazz, maar van het onverbiddelijke transformatieproces van de jazz heeft hij niets begrepen, terwijl ook die onophoudelijke evolutie een wezenskenmerk is van “le vrai jazz”.
De boeken van André Hodeir op mijn plankje vertoonden geen gebruikssporen.
Tussen 1947 en 1951 opereert André Hodeir als hoofdredacteur van Jazz Hot. Reeds in 1948 volgt zijn tweede boek, Introduction à la musique de jazz (Editions Larousse), waarin hij niet meer wordt gehinderd door de verstikkende dogma’s van Panassié en zijn aanhangers. Hodeir kijkt inmiddels onbevangen en gewapend met een grote musicologische kennis en met een diepe bewondering naar dat dynamische typisch twintigste eeuwse inter-raciale fenomeen jazz.
Als chef-redacteur van Jazz Hot wordt Hodeir natuurlijk bestookt met
grammofoonplaten, tijdschriften en boeken vanuit de hele wereld, en in tal van artikelen en beschouwingen legt hij zijn bevindingen vast. Bovendien frequenteert hij de talloze jazzclubs die vlak na de bevrijding in Parijs zijn opgebloeid. Na vier jaar de koers te hebben bepaald van Jazz Hot, besluit Hodeir in 1951 zich vooral op het componeren te storten. Bovendien moet hij zich concentreren op de redactie van zijn derde jazz-boek; de columns, recensies en artikelen die hij voor Jazz Hot heeft
geschreven moeten omgewerkt worden tot een bij voorkeur visionair boek. In 1954 komt het boek op de markt: Hommes et Problèmes du Jazz, préface par Bernard Peiffer (Flammarion, Paris). Twee jaar later volgt de Amerikaanse editie: Jazz: its evolution and essence (Grove Press, New York, 1956). De hard cover-editie van Grove Press wordt opgevolgd door een Black Cat paperback, met die kleurige gestileerde blaasinstrumenten op de kaft, waarop ook een aanbeveling staat van Wilder Hobson, criticus bij The Saturday Review: “By far the most impressive study of jazz music I have ever read”. Op de kaft van een herdruk uit 1980 doet de criticus
Martin Williams het nog even dunnetjes over: “Jazz: its evolution and essence survives its first twenty four years as one of the most compelling books ever written on the music”.
Sommige van mijn jazzvrienden hadden die prachtige Black Cat paperback aangeschaft of cadeau gekregen, maar het zeer academische betoog van André Hodeir ging ons als 14-, 15- of 16-jarigen eerlijk gezegd boven de pet. Wij hadden veel meer profijt van die Prisma pocket met als titel Jazz van New Orleans tot Cool, geschreven door de toenmalige Duitse jazzpaus Joachim Ernst Berendt. De culturele wereld in de
Verenigde Staten vond al die Europese aandacht voor dat uitgesproken Amerikaanse kunstfenomeen jazz wel vleiend. Dus ook de boeken van Berendt konden in Amerika op een warm onthaal rekenen.
Ook een volgend boek van Hodeir, dat door de Grove Press in 1962 werd uitgegeven,Toward Jazz, werd niet bepaald stuk gelezen door mij en mijn jazz-makkers.
Daarmee bleef Hodeir voor velen van ons een gesloten boek, want dat hij ook nog een aantal woest interessante platen had gemaakt waarop zijn theoretische inzichten in klinkend resultaat werden omgezet, wisten we eerlijk gezegd ook niet. Veel van zijn l.p.’s waren alleen in Frankrijk verkrijgbaar en werden in ieder geval niet in Nederland geïmporteerd.
Hodeir voegt de hoogdravende daad bij het academische woord
De eerste jazzplaat met werk van André Hodeir, Essais, wordt opgenomen in december 1954, op het Swing-label. Le Jazz Groupe de Paris, een negenmans groep met o.m. Nat Peck (trombone), Bobby Jaspar (tenorsax), Sadi (vibrafoon) en Pierre Michelot (bas), legt onder leiding van André Hodeir zes composities van diens hand vast. Deze 25 cm-l.p. heb ik nooit in winkels of op beurzen gesignaleerd. Pas in 1999 kreeg ik een cd in handen met de zes Essais plus nog twee brokken film-muziek van
Hodeir uit 1949 en 1953: André Hodeir—The Vogue Sessions.
Ook de volgende l.p. van Hodeir heb ik nooit in handen gehad: Le Jazz Groupe de Paris joue André Hodeir, op het Vega-label (juni en juli 1956). Ook hier weer maakt Hodeir gebruik van een negenmans groep om in totaal tien stukken vast te leggen: zes stukken van Hodeir zelf, en vier stukken van de pianisten Bud Powell, Duke Jordan, Thelonious Monk en John Lewis. Ook de Amerikaanse versie van deze Vega-schijf ben ik nooit tegengekomen: André Hodeir and the Jazz Group of Paris; The Paris
Scene (Savoy 12113).
De derde plaat van André Hodeir, American Jazzmen Play André Hodeir, wordt in maart 1957 in Hackensack (N.J.) opgenomen door een dreamband: Donald Byrd, Idrees Sulieman (trompet), Frank Rehak (trombone), Hal McKusick, Bobby Jaspar en Jay Cameron (saxofoon) plus Eddie Costa (vibrafoon, piano), George Duvivier (bas), Bobby Donaldson (drums). Op de lessenaars: de zes Essais van de eerste plaat uit 1954, aangevuld met drie nieuwe stukken: On a riff, Esquisse II en The alphabet
(waarop de stem van Annie Ross is te horen). Deze Savoy l.p. (MG 12104) dook nog wel eens op in Europese winkels en op beurzen. Tientallen jaren geleden heb ik een exemplaar gevonden bij Swingmaster in Groningen.
De vierde l.p. met Hodeir-repertoire, Jazz et Jazz, komt in Frankrijk uit op het Fontana-label. In Amerika heb ik ooit eens een Philips-exemplaar op de kop getikt, met een totaal andere hoes dan de oorspronkelijke Fontana-uitgave. In totaal zeven stukken van André Hodeir door vijf verschillende bezettingen, opgenomen in 1960.
Billy Byers gaat ons voor op het ontdekkersspoor.
De discografie van Billy Byers is onze leidraad bij de samenstelling van de eerste serie uitzendingen van het programma Dwarsliggers en Buitenbeentjes. Zo stuitten wij bij het nalopen van zijn Parijse avonturen op de l.p. Kenny Clarke’s SextetP lays André Hodeir.
In aflevering 7 van dit programma komt de helft van deze l.p. aan de orde, in aflevering 8 (25 maart 2023) kunt u de andere zes stukken horen.
Ik laat telkens eerst het stuk horen waardoor Hodeir zich heeft laten inspireren, daarna volgt de sextet-versie van Hodeir.
1. Jeru (Gerry Mulligan) op Miles Davis: Birth of the Cool (Capitol, 1949)
2. Jeru, versie Hodeir
3. Tahiti (Milt Jackson) op Milt Jackson (Blue Note, 1952)
4. Tahiti, versie Hodeir
5. When Lights are Low (Benny Carter, 1936)) op The Complete Recordings,
Vol. 1 (Affinity)
6. When Lights are Low, versie Hodeir
7. ‘Round Midnight (Thelonious Monk) op (Blue Note, 1947)
8. ‘Round Midnight, versie Hodeir
9. Swing Spring (Miles Davis) op Miles Davis and the Modern Jazz Giants
(Prestige, 1954)
10. Swing Spring, versie Hodeir
11.Blue Serge (Mercer Ellington) op Duke Ellington/The Complete RCA Victor
Recordings 1927—1973, disc 11 # 12
12.Blue Serge, versie Hodeir
13.’Round Midnight (Monk) Thelonious Monk solo, Parijs juni 1954 (Vogue)
De Kenny Clarke/André Hodeir l.p. is te vinden op de Fresh Sound cd: Kenny Clarke plays the Arrangements of André Hodeir, Christian Chevallier, Pierre Michelot and Francy Boland.
In een toekomstige uitzending gaan we ook aandacht besteden aan Kenny Clarke plays Pierre Michelot: niet alleen is Billy Byers daar weer van de partij, maar ook Lucky Thompson en Ack van Rooyen.

Samenstelling & presentatie:
close
Om deze functionaliteit te gebruiken moet u zijn. Heeft u nog geen account, registreer dan hier.

Maak een account aan

Wachtwoord vergeten?

Heeft u nog geen account? Registreer dan hier.

Pas het wachtwoord aan