BUITENBEENTJE BILLY BYERS OP AVONTUUR IN INTELLECTUEEL PARIJS
Ook in deze uitzending weer aandacht voor de overzeese avonturen van de Amerikaanse trombonist Billy Byers (1927—1996).
In de vorige uitzending hebben we een begin gemaakt met het beluisteren van de buitengewoon belangwekkende elpee Kenny Clarke’s sextet plays André Hodeir. Vandaag zijn de resterende zes stukken aan de orde.
Maar eerst beluisteren we nog even André Hodeir de violist, in twee stukken die zijn opgenomen door een octet o.l.v. Kenny Clarke, in Parijs, mei 1948. De bezetting: trompet, 2 saxofoons, piano-gitaar-bas-drums, plus uiteraard de viool van André Hodeir.
Kenny Clarke is de auteur van Algerian Cynicism, waarin Hodeir, met een zakelijke vioolsolo, de enige solist is.
Hodeir, die als jazz-violist onder de schuilnaam Claude Laurence pleegt te opereren, is de componist van Laurenzology. In dit stuk is er naast de vioolsolo ook ruimte voor een solo door de robuuste tenorsaxofonist Jean-Claude Fohrenbach (1925—2009).
1. Algerian Cynicism (Kenny Clarke)
2. Laurenzology (André Hodeir)
We maken een sprong in de tijd van achtenhalf jaar om getuige te zijn –Parijs najaar 1956– van de verklanking van de arrangementen en composities van André Hodeir, die inmiddels zijn viool aan de wilgen heeft gehangen.
Hij gaat voortaan door het leven als auteur van boeken over jazz en klassieke muziek maar ook als fictie-schrijver (o.m. kinderboeken), als docent en als leverancier van sound-tracks bij uiteindelijk zo’n vier dozijn films.
Van de LP Kenny Clarke plays André Hodeir horen we in deze uitzending drie stukken van Hodeir zelf (Oblique, On a riff en Cadenze) plus drie stukken die niet door hem zijn gecomponeerd, maar die hij heeft aangewend als opstapjes voor zijn onorthodoxe arrangementen.
In Oblique, een compositie van Hodeir, zijn er kortstondige hoofdrollen voor de trombonist Billy Byers en de pianist Martial Solal:
3. Oblique (André Hodeir)
Na Oblique is de beurt aan Eronel, een compositie van Thelonious Monk. We horen eerst de uitvoering door een kwintet van Thelonious Monk (New York, juli 1951):
4. Eronel (Thelonious Monk)
In de Hodeir-versie van Eronel duikt een pianosolo op van Martial Solal, die er overduidelijk op uit is de raadselachtige componist van Eronel alle eer te bewijzen:
5. Eronel (Monk/Hodeir)
Na ‘Round Midnight (te horen in de vorige uitzending) en Eronel hebben we nog één stuk van Thelonious Monk tegoed: Bemsha Swing. De eerste registratie, op het Prestige-label, heeft plaats in december 1952. Omdat de vleugel zo uitzonderlijk krakkemikkig is dat een harmonisch/melodische aanpak van de toetsen geen aanvaardbaar resultaat zou opleveren besluit Monk om deze barrel dan maar als een puur percussie-instrument te beschouwen.
6. Bemsha Swing (Thelonious Monk)
Na de ruige versie van Thelonious Monk en Max Roach zorgt de elegante veerkracht, die Kenny Clarke en zijn kompanen tentoon spreiden in de Hodeir-versie, voor een opvallend contrast. Naast een sterke, grillige solo van Martial Solal krijgt de bassist Jean Warland ook nog een solo-momentje:
7. Bemsha Swing (Monk/Hodeir)
On a riff is weer een stuk van Hodeir; de trompettist Roger Guérin en de trombonisten Billy Byers en Nat Peck spelen een intrigerend spel met lijnen die elkaar aantrekken en afstoten en met elkaar verstrengeld raken, om uiteindelijk Kenny Clarke het zaakje te laten afsluiten met een aantal welluidende breaks:
8. On a riff (André Hodeir)
WE ZITTEN VOORAAN IN THE ROYAL ROOST OM KENNY CLARKE TE HOREN TOVEREN
Ook The Squirrel van Tadd Dameron ontsnapt niet aan de aandacht van André Hodeir; eerst horen we een sextet-versie uit september 1948 die afkomstig is van een radio-uitzending vanuit de Royal Roost in New York: Allen Eager (tenorsax), Fats Navarro (trompet), Rudy Williams (altsax), Tadd Dameron (piano) plus Curley Russell (bas) en Kenny Clarke (drums).
In het seizoen 1948/1949 heeft de band van Tadd Dameron in totaal 39 weken geresideerd in de Royal Roost. Het kan niet anders of Kenny Clarke heeft The Squirrel en al die andere fantastische Dameron-stukken als Good Bait, Our Delight, Tadd Walk, Anthropology en Dameronia) honderden keren onderhanden genomen. De criticus Stanley Crouch benadrukt de rol van Kenny Clarke: “Much of the success of these recordings rests with the rhythm section. Kenny Clarke is fantastic, knowing just when to bear down and just when to relax and carry the band on his cymbals. (…) Just Clarke’s accents during Dameron’s introductions show that he was busy working from the unexpected, while every fill, break, or exchange is right on the music– its phrasing, texture, emotion.”
De geluidskwaliteit van die live-opnamen mag dan verre van volmaakt zijn, maar je hebt wel het gevoel dat je vooraan zit in een van die iconische laboratoria waar de bebop-pioniers hun revolutionaire uitvindingen op elkaar uitproberen.
Die kwaliteiten van Kenny Clarke die Stanley Crouch al onderkende in die opnamen uit The Royal Roost zijn ook nog onverminderd te horen in zijn spel in de Hodeir-arrangementen die vooral dankzij “Klook” ook heden ten dage nog springlevend overkomen.
9. The Squirrel (Tadd Dameron)
Hodeir is zo verstandig om Kenny Clarke en Martial Solal in zijn versie van The Squirrel ruim baan te geven; de drie blazers leveren een staccato-achtige omlijsting voor een adembenemend duel waarin de drummer en de pianist elkaar met een niet-alledaagse precisie en welluidendheid te lijf gaan:
10. The Squirrel (Dameron/Hodeir)
Het laatste woord is weer aan André Hodeir, die in zijn eigen compositie demonstreert dat hij de kunst van het variëren goed onder de knie heeft. Er zijn beperkte solomomenten voor Kenny Clarke, Martial Solal en de bassist Jean Warland.:
11. Cadenze (André Hodeir)
HET OORDEEL VAN EEN TIJDGENOOT UIT 1957
Ik kan me voorstellen dat u het wel interessant vindt het oordeel van een Down Beat-recensent over dat zeer ongebruikelijke album Kenny Clarke plays André Hodeir er op na te lezen: Dom Cerulli geeft de plaat ****1/2 en hij is kort van stof:
“Curiously, I prefer this recording to a recent Savoy entry (bedoeld wordt: André Hodeir: Essais—Savoy MG 12104) which, although of very high caliber, was entirely of Hodeir’s originals. (Deze plaat is ook gerecenseerd door Dom Cerulli, en krijgt ****). It appears to me that he is most fruitful when jockeying with an established theme. The writing and conception seems less brittle, less pre-thought than in the collection of his Essais.
On this collation, Byers, Solal, Clarke are positively brilliant. Solal is a pianist of tremendous talent and swing. Byers’ work on Blue Serge (te horen in de vorige uitzending) is luminously lovely. Jean Warland is a very big-toned bass man, heard to good advantage on Eronel and Cadenze.
Hodeir’s own works are Oblique, On a riff, and Cadenze, with Riff the most exciting for me. ‘Round Midnight (in de vorige uitzending) is developed beautifully, from the opening toying with the theme to is gradual emergence.
This LP is worth investigation. It’s a further contribution from the gentleman who gave us one of the most perceptive tomes on jazz (bedoeld wordt: Jazz: its evolution and essence, de Amerikaanse vertaling van Hommes et problèmes du jazz) and is now following through musically.”
KENNY CLARKE PLAYS PIERRE MICHELOT ALS TOEGIFT
Pierre Michelot is tientallen jaren een van de beste bassisten van Europa geweest. Hij heeft gewerkt met Clifford Brown, Miles Davis en Dizzy Gillespie, met Sidney Bechet, Don Byas, Lucky Thompson, Coleman Hawkins, Dexter Gordon en Zoot Sims, hij heeft jarenlang een soort Jazz meets Bach-bas gespeeld in het gezelschap van de pianist Jacques Loussier, en ook de chansonkunst van France Gall, Serge Gainsbourg en Claude Nougaro had baat bij de inbreng van Michelot. Filmliefhebbers kennen hem van ‘Round Midnight (1986) van Bertrand Tavernier, terwijl hij bijna dertig jaar eerder, in 1957, ook al van de partij was in het gelegenheidskwintet van Miles Davis dat de soundtrack heeft verzorgd van Ascenseur pour l’ Echafaud van Louis Malle.
Pierre Michelot is overleden in 2005, 87 jaar oud.
Terug naar 1957: Kenny Clarke plays Pierre Michelot; een mini big band van elf muzikanten legt vier arrangementen van Pierre Michelot vast voor een e.p.-tje. In twee stukken is Ack van Rooyen als solist te horen in het hoogwaardige gezelschap van o.m. Billy Byers, Lucky Thompson en de pianist Maurice Vandair. Ack van Rooyen is in november 2021 overleden, op 91-jarige leeftijd.
We krijgen drie stukken te horen:
12. Jackie, my little cat (eerste trompetsolo: Bernard Hulin, tweede trompetsolo: Ack van Rooyen).
13. Fun for four (solo’s: Hubert Fol (altsax), Billy Byers (trombone), Lucky Thompson (tenorsax) en Ack van Rooyen (trompet).
14. Fantasy for Bass (solo’s: Kenny Clarke (drums), Pierre Michelot (bas), Lucky Thompson (tenorsax), Maurice Vandair (piano).
Als uitsmijter heb ik een kwintet-versie van Bemsha Swing uitgekozen, opgenomen in december 1956 door Clark Terry (trompet), Sonny Rollins (tenorsax), Monk (piano), Paul Chambers (bas) en Max Roach (drums en pauken).
Hoewel de piano hier niet zo rampzalig klinkt als op die trio-opname eerder in de uitzending, is ook dit instrument behoorlijk aftands. Dat zou je niet verwachten bij een label als Riverside dat altijd veel zorg en aandacht besteedt aan de productie van zijn LP’s.
Max Roach heeft zijn instrumentarium uitgebreid met een paar pauken, waardoor zijn inbreng extra drama krijgt:
15. Bemsha Swing (te vinden op de LP Brilliant Corners)